Estación Catorce: Gevaarlijk spel

door Evi Cats

“Naar de doden kijk je met respect. Altijd traag, nooit met haast." Dat advies krijgt de zevenjarige Luís van zijn vader als hij stilstaat om naar zijn zojuist overleden buren te kijken. De lijken zijn het resultaat van een schietpartij in Luís’ dorp, waar bij klaarlichte dag een bende binnenvalt. Terwijl de rest van de bewoners gehaast heen en weer beweegt, staat Luís als enige stil, midden op de plaats van het delict. Zijn buurman en buurvrouw liggen op hun buik, het bloed loopt uit hun neus. Even verbijsterd als gefascineerd kijkt Luís naar het spoor van donkerrood vloeistof dat onder hun gezichten vandaan kruipt.

Door de ogen van een kind onderzoekt het op elk vlak turbulente Estación Catorce wanneer gevaar omslaat in geweld. De Mexicaanse regisseuse Diana Cardozo doet dat niet enkel in de vorm van schietpartijen, ook in veel alledaagser, speelser gevaar. Luís en zijn vrienden vermaken zich met een spel: wie als laatste wegstapt voor de langsrazende trein wint. Ze klimmen op hoge torens en halen met hun vingers gebroken glas uit een autoruit. De camera kan het onuitputtelijke tempo van hun spel maar net bijhouden. Ook de ouders van de kinderen werpen zichzelf in gevaarlijke situaties, in de eerste plaats omdat ze geen keuze hebben. De vader van Luís rooft van zijn buren, werkt in de mijnbouw en maakt fysieke ruzie als hij opgelicht wordt. Luís bewondert zijn vader teugelloos en tegelijkertijd probeert hij zijn eigen positie te bepalen ten opzichte van zijn voorbeeldfiguur.

De spelletjes die Luís en zijn vriendjes spelen zijn een onderzoek naar deze verhouding. Enerzijds bootsen ze de dreiging van geweld na, als een façade die ze zich nog eigen moeten maken. Anderzijds stellen ze zich er vragen bij, kritische vragen zoals alleen kinderen die kunnen stellen. “Wat gebeurt er met de spullen van de doden?”, vraagt Luís aan zijn vader als hij een schoen vindt met een kogelgat. Waar zijn vader zich allang heeft neergelegd bij het geweld van hun leefsituatie, probeert zijn zoon nog uit te vogelen waar de morele grens van zijn ouder ligt.

Als het geld van het gezin op is, besluit Luís’ vader de gestolen bank te verkopen. Het pluche oranje meubelstuk, een misplaatst object in het stoffige geheel, bindt hij achterop een fiets; zijn zoon zet hij voorop. De bank is te zwaar, de fiets te oud, de tocht over de bergen te uitputtend. De fysieke staat van de personages lijkt te zeggen: het gaat niet meer. Een compositie van omgevingsgeluiden neemt ons hier mee in de innerlijke wereld van vader en zoon, beiden volledig afgemat. Dan valt de vader van Luís om. Hij blijft angstaanjagend stil op de grond liggen. In plaats van zijn vader overeind te proberen helpen, laat Luís hem liggen. Hij loopt hijgend door. Het harde masker dat hem is aangeleerd wordt pijnlijk zichtbaar: doorgaan, niet stoppen, ook niet als je pijn hebt.

Volgend op zijn vaders onnodig agressieve uitval tegen zijn puppy, lijkt Luís zijn positie tegenover dit aangeleerd machisme te kunnen bepalen. Hoewel de dood van de hond een ongeluk was, keurt Luís de agressiviteit van zijn vader af. In zijn spel formuleert hij een antwoord op de vraag wanneer gevaar als performatief spel omslaat in daadwerkelijk geweld. “Er kwam bloed uit zijn neus, net als bij mijn buren. Maar de puppy was gewoon aan het spelen”, zegt de zevenjarige jongen. Het gekozen perspectief, dat van een kind, reikt de film de mogelijkheid aan om de omstreden en gewelddadige mannelijkheid subtiel te deconstrueren.