Dos Estaciones: Zien kijken kijken

door Astrid Soetewey

Twee donkere ogen onder een zuinig lijntje metallic blauw kijken toe hoe een paar glitternagels door kortgeknipte haren klauwen. De bont opgetooide kapster slaat goedkeurend een waaier druipende wimpers neer, vluchtig haar groen bepleisterde oogleden onthullend. Onderuitgezakt in de kapstoel klinkt de stroeve zwijgzaamheid van señora María (Teresa Sánchez) schel naast de praatgrage flamboyante Tatín (Tatín Vera). Het hele dorp respecteert de afstandelijke tequilafabrikant als de hoeder van werk en welvaart. Toch vonken María’s ogen pas vreugde wanneer ze landen op de jongere Rafaela (Rafaela Fuentes), die solliciteert voor een administratieve functie in de ‘tequilería’.

In Dos estaciones focust Juan Pablo González koppig op de gezichten van beide vrouwen. Wanneer María Rafaela meetroont naar het dorpsfeest, lezen we de vuurwerkknal en het feestgejoel uit de verrassing en ongemakkelijkheid in hun ogen. Later vraagt María haar assistente ten dans op het melancholische ‘Cariñito’ van Rodolfo Aicardi. Door de scène vanuit een kier in de muur te filmen, vernauwt González het beeld tot een dunne rechthoek die de houterigheid van hun passen onderstreept. De tactloze flirterige grapjes en complimentjes van María vallen keer op keer in slechte aarde en ontspruiten nooit tot een oprechte verklaring van genegenheid. Uiteindelijk verlaat Rafaela haar bazin omdat ze zich blijft vastklampen aan de vergane glorie van het kermende familiebedrijf en alle hulp afwijst. Wanneer ze het waagt een troostende hand over María’s schouder te laten trillen, keert die resoluut haar blik af. De camera zet Rafaela buitenspel door in te zoomen op María’s roodomrande ogen. Ze laten pas hun tranen vallen bij het geluid van de deur die in het slot klikt. 

Kraaienpootjes vertakken zich streng langs María’s slapen wanneer ze orders geeft tot het inpakken en etiketteren van flessen tequila. Haar ogen voeren ons mee naar de dorre agavevelden waar de ritmische afwisseling van droogte en regen het ruige platteland in een sluimering wiegt. Met ijzeren hand stuurt ze het productieproces en de arbeiders die er doorheen roteren. In lange schilderachtige shots van zonovergoten gouden akkers berispt González onze immer zoekende blik. Telkens als we ons laten misleiden door de gezichtsloze figuranten die zich in de rechterbovenhoek een weg banen door de puffende graanhalmen, fluit hij ons terug. De camera draalt rond de destilleermachines en heteluchtovens, beweegt zich door spleten en kieren in het grijze betonnen fabrieksgebouw en slaat geen acht op de dialogen tussen toevallig langslopende arbeiders.

We draaien mee in de kolkende emulsie tot de scharnieren het begeven en het bedrijf de onweders niet meer weet buiten te houden. Een hardnekkige insectenplaag en een zure schuldenberg verteren María’s positie als beschermster van het dorp. We hoeven het gesprek met werknemer Juan niet te horen om te weten dat hij zijn toevlucht zoekt tot de financiële zekerheid van het concurrerende buitenlandse consortium. De lang aanhoudende close-up verplicht ons tot onderzoekend kijken en meevoelen en verraadt de teleurstelling van de bazin. De minimale bewegingen van de gelaatsspieren zuigen ons naar binnen zodat we geen enkele frons missen. Op een briljant subtiele manier stapelen de wanhoop, wrok en verdriet om het verlies van haar levenswerk zich op tot een knetterend gebalde vuist tegen de ‘pinches gringos’.

Net als het klimaat van de bergachtige Altos de Jalisco kent María slechts twee seizoenen (‘dos estaciones’). Haar windstille ingetogenheid slaat plotsklaps om in vlammende razernij en belust op wraak snijdt ze in blinde woede door de nacht. Ons zicht op de weg die zich voor haar uitrolt is troebel, maar in de achteruitkijkspiegel brandt haar toornige blik. Terwijl ze door de modder strompelt, drijven de drukkend donkere wolken ons in het nauw. Wanneer haar serene bruine ogen witheet opflakkeren, zijn we allemaal medeplichtige getuigen van het misdrijf dat de volgende ochtend over de tongen van het dorp rolt. Door te morrelen aan ons gevoel van controle over het eigen kijken maakt González van het zien een bewuste daad en veroordeelt hij onze gelatenheid in aanblik van de neokoloniale wurggreep waarin de Verenigde Staten zijn land klem zet.