Black Ox - Ode aan de os

door Alessio Sperti

Black Ox ploegt sporen van leven in een landschap gedrenkt in regen, op zoek naar verloren tijden.

In Black Ox schildert Tetsuichirô Tsuta het stille afscheid van een zwervende geest, te midden van een veranderend Japan, waar de rijst bloeit in de modder van de oude wereld. In de zestiende eeuw schilderde Pieter Bruegel de Oude het schilderij De val van Icarus. Hoewel de titel het onderwerp verklapt, is het grootste gedeelte van het schilderij bekleed met een boer die ploegt. De boer kijkt niet om naar Icarus die in zee stort, er moet iets erger gebeuren voor de boer zijn ploeg laat vallen en omkijkt. Echter kan er gesteld worden dat Tsuta de vraag van het schilderij heeft omgekeerd: wat moet er gebeuren zodat een persoon begint te ploegen, misschien de ontmoeting met een os?

Black Ox vertelt het verhaal van een man (Kang-sheng Lee) die uit het jager-verzamelaarsleven wordt gerukt door een vulkaanuitbarsting. Aanvankelijk leeft de man in het ritme van de overleving, tot een os zijn pad kruist en hem zachtjes het sedentaire leven binnenleidt. Naarmate de film vordert, komt de man meer en meer in contact met de mens en een bestaan dat zich wortelt in gemeenschap en plaats. De band met de os vormt het hart van het verhaal: samen bouwen ze aan een nieuw bestaan, eerst twee ongetemde entiteiten – nu elkaar getemd en samenwonend.

Cinematografisch ontleent Black Ox zijn adem aan de schilderkunst. Elke scène binnenshuis baadt in het licht van één enkele bron, zoals een vlam die zacht gloeit in een wereld die is uitgedoofd. Namen als Caravaggio borrelen op, terwijl het clair-obscur opwelt als ochtenddamp uit de natte grond. Zoals Bruegel de boer centraal plaatste, tegen de achtergrond van de ondergang van Icarus, zo worden de taferelen ook opgebouwd: een vaste voorgrond, een midden plan waar het leven van de mens plaatsvindt en een achtergrond waar de tijd en wereld langzaam vervagen. De personages bevinden zich steeds tussen voorgrond en achtergrond, standvastig en soms radeloos. Wanneer echter de os, de stille metgezel, het toneel verlaat, zakt de mens weg naar de achtergrond, alsof ook het hart van de boer langzaam wordt opgeslokt door het plaatsgebonden leven dat langzaam ook zijn commerciële tol begint te eisen. De zwart-witbeelden ademen het verdwijnen: mist stroomt als een bleke delta over de Japanse akkers en bossen, splijt het zompige bestaan open en vervoert misschien de stemmen uit het verleden. Een mist die de os lijkt mee te dragen zoals regen ooit de val van Icarus onopgemerkt vergezelde – een afscheid aan de wereld die niet werd gezien, maar wel wordt gemist.

 

De overgang van het jagers-verzamelaarsbestaan naar een wortelende mens wordt traag maar trefzeker weergegeven. Elke handeling vloeit voort uit de vorige, als rimpels in stilstaand water. Naarmate het verhaal vordert, verstrijkt niet alleen de tijd maar ook de man zelf – onder het gewicht van verandering. De film ontvouwt zich via een reeks Zen-tekeningen: tien akten, elk een stille meditatie over toevoeging, verandering, verlies en vervaging. Black Ox kijkt met een stille en zuivere blik terug op het leven van de jager en verzamelaar, een bestaan waar wachten niet bestond en de dagen vloeiden tussen natuur en overleven. De nieuwe, bewuste, plaatsgebonden manier van leven brengt echter een ander ritme met zich mee: de seizoenen van het gewas, rekening houden met naasten en ongelukken van handel. Tsuta heeft een ode gecreëerd aan het verloren ritme van de mens en aarde, een melancholische hymne aan een levensvorm die enkel nog als echo voortleeft in ongeschreven geschiedenissen en een wetenschap genaamd archeologie. Hoewel de film zweeft tussen heimwee naar het verleden en een zachte hoop naar verstilling, herinnert hij ook aan iets anders: dat door het sedentaire bestaan van de mens de kunst van het herinneren, stilstaan en verbeelden is ontstaan. Black Ox ploegt niet alleen de aarde om, maar ook het geheugen van wie kijkt.